Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5510

Datum uitspraak1999-10-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/5188 AW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

98/5188 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats]., appellante, en het bestuur van de Stichting Ziekenhuis [ziekenhuis]., te [vestigingsplaats]., gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante is op bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te Middelburg op 27 mei 1998 onder nr. Awb 97/846 gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens gedaagde is een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 15 september 1999. Aldaar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door mr K.P.T.G. Flos, advocaat en procureur te Middelburg, en heeft gedaagde zich doen vertegenwoordigen door mr J. van der Wijst, advocaat te Vlissingen. II. MOTIVERING Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak en de tussen partijen door de Arrondissementsrechtbank te Middelburg gegeven uitspraak van 3 juli 1997, nr. Awb 96/1149, voor een uitvoeriger weergave van de relevante feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het navolgende. Appellante is per 16 februari 1993 in dienst getreden bij de Stichting StreekZiekenhuis [ziekenhuis]. Op verzoek van de werkgever heeft de kantonrechter te Middelburg deze arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 1996 ontbonden. Bij besluit van 14 augustus 1996 is appellantes verzoek haar een werkloosheidsuitkering toe te kennen afgewezen. Namens appellante is bij geschrift van 4 oktober 1996 verzocht voornoemd besluit te herzien. Bij het thans bestreden besluit van 29 augustus 1997 is dit laatste verzoek primair wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard; subsidiair is aangegeven dat gedaagde appellantes zienswijze ten aanzien van een aanspraak op een werkloosheidsuitkering niet deelt. Bij de aangevallen uitspraak is appellantes beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, kort gezegd omdat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten. De Raad overweegt vooreerst het navolgende. De bij het primaire besluit gegeven beslissing is een beslissing ter uitvoering van het Besluit van 29 december 1986, Stb. 686, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 10 van de Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (voorschriften inzake aanspraken bij werkloosheid voor bepaalde groepen van ambtenaren in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet) en derhalve van publiekrechtelijke aard zodat tegen die beslissing bezwaar op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) open stond. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of de bij het bestreden besluit gegeven niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in het licht van artikel 6:11 van de Awb in rechte stand kan houden. De Raad is tot een andere uitkomst gekomen dan waartoe de rechtbank bij de aangevallen uitspraak is gekomen. In het primaire besluit is in strijd met artikel 3:45 van de Awb niet aangegeven dat daartegen bezwaar (op grond van de Awb) kon worden gemaakt. Hoewel dit niet zonder meer aanleiding vormt om een eventuele overschrijding van de bezwaartermijn met toepassing van artikel 6:11 van de Awb te passeren, ziet de Raad daarvoor in dit geval wel reden. Appellantes arbeidsverhouding was onmiskenbaar privaatrechtelijk. Nu het primaire besluit afkomstig was van haar voormalige werkgever en daaruit niet bleek dat daarbij aan voormeld Besluit van 29 december 1986 toepassing was gegeven, behoefde appellante er niet op bedacht te zijn dat het om een publiekrechtelijke beslissing ging. Daarbij tekent de Raad aan dat ook gedaagde zich (langdurig) niet van de publiekrechtelijke aard van zijn besluit van 14 augustus 1996 bewust is geweest. Gelet op deze omstandigheden kan de te late indiending van het bezwaarschrift redelijkerwijs niet als verzuim worden aangemerkt, zodat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Aan de in het bestreden besluit vermelde subsidiaire overwegingen over de inhoud van het besluit van 14 augustus 1996 kan de Raad, gelet op de in het bestreden besluit neergelegde niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, geen verderstrekkende betekenis toekennen dan die van een partijen niet bindende overweging ten overvloede. Dit brengt mee dat voor een rechterlijke beoordeling van dat gedeelte van het bestreden besluit geen plaats is. Al het vorenoverwogene brengt mee dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven en voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad acht ten slotte termen aanwezig om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellante, welke worden begroot op f 1.420,- aan kosten van rechtsbijstand voor het geding in eerste aanleg en op f 1.420,- voor kosten van rechtsbijstand voor het geding in hoger beroep. De Raad beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidende beroep alsnog gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van f 2.840,- te betalen door de Stichting Ziekenhuis [ziekenhuis]; Bepaalt dat de Stichting Ziekenhuis [ziekenhuis]. het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal f 215,- aan appellante vergoedt. Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr J.H. van Kreveld en mr J.Th. Wolleswinkel als leden in tegenwoordigheid van A. Bach Kolling als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 1999. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) A. Bach Kolling. HD 12.10 Q